Het is altijd heerlijk als een zomerse dag en een weekenddag samenvallen. Om dit te vieren gaan Jeffrey en ik een terrasje pikken bij een café op kruipafstand van zowel zijn als mijn huis. Na de eerste slok van ons koude biertje staat zonder aankondiging een oudere, Indische man naast Jeffrey. Een paar biertjes later nemen we met een brok in onze keel afscheid van hem.

De oudere man herkent Jeffrey als Indische jongen aan zijn donkere kleur en Indonesische gelaatstrekken. Mijn uiterlijk –dat het best als Ierse camouflage kan worden omschreven- doet niets Indisch vermoeden. De man stelt zich voor als Johan en is direct zeer enthousiast om “eens een ander Indisch persoon te ontmoeten”. Ondanks dat dat ons verbaast, in Noord-Brabant wonen immers vrij veel Indische mensen, bieden we hem volledig in overeenstemming met onze Indische beleefdheid direct een stoel aan onze tafel aan.

Als zijn verbazing dat ik ook Indisch ben is gezakt, begint Johan ons de oren van het hoofd te vragen: waar komen jullie dan vandaan, waar zijn jullie geboren, en jullie ouders? Als een langspeelplaat die blijft hangen, blijft hij herhalen dat hij het zo enorm leuk en fijn vindt met echte Indische jongens een borrel te kunnen drinken. Ik apprecieer dat, maar kan zijn inmenging nog steeds niet echt goed verklaren.

Vanwaar de hunkering om contact te hebben met andere Indische mensen? Johan voelt zich, zoals waarschijnlijk vele andere ouderen, ongetwijfeld alleen. Gaandeweg wordt duidelijk dat hij zijn ‘ thuis’ mist. Thuis als de plaats waar je je ‘senang’ voelt. En dat was Nederlands-Indië, dat was alles dat Indisch was, dat was zijn Indische familie. Gewoonweg alles dat ooit was, maar verdwenen is. Nederlands-Indië bestaat immers niet meer, het Indische is zoek en zijn familie is overleden of wil geen contact meer. Familie, is dat niet het fundament van alles dat Indisch is? Wij voelen met Johan mee, maar kunnen niet meer dan aanhoren en begrijpen, herkennen en meepraten.

Drank vloeit en verhalen komen los, en wij hangen aan zijn lippen. Onverwacht plotseling snijdt Johan het onderwerp van de Japanse bezetting aan. Hij vertelt dat hij als klein kind met zijn moeder in het kamp zat; zijn vader was als krijgsgevangene weggevoerd. De allereerste keer dat hij zijn dood gewaande vader ontmoette, was na de capitulatie. De man stond ineens in levende lijve voor zijn neus. “Ben jij mijn zoon Johan? Ik ben je vader.” Johan stopt met vertellen. Zijn hoofd zakt naar beneden en zijn handen vouwen zich als een gebaar van schaamte in een scherm voor zijn voorhoofd. Zijn kin bibbert, zijn woorden zijn piepende geluiden. Johan lijkt het moment van bijna 65 jaar geleden levendig voor zijn ogen te zien en hij huilt.

Ik probeer te beseffen wat er hier op een mooie zaterdag in de zon op dit terras gebeurt. Een bejaarde Indischman zit huilend tegenover me, getergd door een ontsloten oorlogstrauma. Wat moet ik doen? Troosten en zeggen ‘Ah, het komt wel goed’, of zo? Deze man herleeft voor mijn ogen een situatie waar ik geen benul van heb. Ik ken alleen welvaart, vrede, voorspoed, geld, vreten, gezuip en gezeik over triviale onderwerpen. Ik ben strontverwend. Ondertussen merk ik dat ik met hem mee begin te voelen. Ik ken namelijk wel de geschiedenis van het Indische volk en het verhaal van mijn bloedeigen familie. Het verhaal dat zich in dezelfde tijd, omstandigheden en plaats afspeelde. Hebben mijn familieleden ook niet de gruweldaden en excessen van de Japanse bezetting, de bersiap en onafhankelijkheidsstrijd beleefd en overleefd? Voel ik nu medelijden of is dit verdriet?

Mijn familieleden, die hetzelfde hebben meegemaakt als Johan, zijn geen verre voorouders uit een vergeten tijdperk. Het betreft familieleden die ik ken of heb gekend. Mensen van wie het bloed onverdund door mijn aderen stroomt, bij wie ik op schoot heb gezeten. Van wie ik opvoeding, liefde en zorg heb gekregen en met wie ik vereeuwigd ben op familiefoto’s. Dit is dus ook mijn geschiedenis. Maar is dit daarmee dan ook mijn verdriet?

Johan excuseert zich ondertussen al voor de zoveelste maal voor zijn emotionele uitbarsting. Zijn tranen blijven echter stromen. Ik weet nog steeds niet wat ik moet zeggen. Door mijn besef dat dit ook mijn achtergrond betreft, zijn zijn emoties aanstekelijk geworden. Mijn hart klopt wild, mijn ogen knipperen en mijn lippen klemmen op elkander. Jeffrey en ik kijken elkaar ongemakkelijk aan. Ik weet dat ook hij de verhalen van zijn grootouders hoort.

Uiteindelijk durf ik Johan te vertellen dat wij zijn verhaal herkennen en begrip hebben voor zijn gevoel. Het zijn dooddoeners. Johan komt pas weer bij zijn positieven wanneer hij zelf zijn emoties meester heeft kunnen worden. Wij spreken vervolgens afwisselend in het Nederlands en Maleis over allerlei lichtere onderwerpen. Op z’n Indisch doen we alsof er niets is gebeurd. We worden zelfs jolig en spreken alsof we elkaar al jaren kennen. En wanneer de tijd is gekomen om te gaan, moeten wij Johan verzekeren een keer bij hem te komen ‘mampir’. Dan omhelst hij ons en vertelt dat hij altijd al zonen had willen hebben.

Op weg naar huis blijft in mijn hoofd de vraag rondspoken of Johan’s verdriet en het verdriet van zijn lotgenoten zoals mijn familie, op een of andere manier ook aan mij als latere generatie toebehoort. Ik geloof van wel.