Nederlands Nieuw-Guinea was onderdeel van Nederlands-Indië en bleef na de onafhankelijkheid van Indonesië nog tot 1962 een overzees gebiedsdeel van Nederland. Totdat Nederland ook dit laatste deel van haar voormalige kolonie opgaf, woonde er een vrij grote Indische gemeenschap. Na 1949 zou het nog onontwikkelde gebied ten oosten van Java de plek worden voor, onder andere, Indo-Europeanen.

Nederlands Nieuw-Guinea

Nederlands Nieuw-Guinea

door Willem-Jan Brederode en Charlie Heystek

Steden als Hollandia, Sorong, Manokwari en Biak werden de nieuwe thuishavens waar het Indische leven haar toekomst moest vinden. De gemeenschap leefde er in andere omstandigheden dan de meesten gewend waren, maar was niettemin -of misschien juist daardoor- hecht.
Toen de eersten na de onafhankelijkheid voet aan wal zetten op Nederlands Nieuw-Guinea, was het complete eiland zo goed als onherbergzaam. Voor de primaire levensbehoeften begonnen mensen met het ontwikkelen van landbouw en veeteelt. Ook moesten er wegen worden aangelegd en huizen gebouwd. Handel kwam pas op gang nadat Chinezen in Nieuw-Guinea waren aangekomen en her en der toko’s openden.

Over de begintijd vertelt de moeder van Willem-Jan: “Het eerste half jaar hebben we alleen sardines uit blik gegeten. Mijn vader joeg soms op herten, tjeleng en wilde kippen waarvan de grote eieren uitstekend waren voor het maken van struif (omelet). Ons huis was zeer primitief gebouwd; dunne houten muren, steunend op palen en afgedekt met golfplaat. Het gerieflijk bestaan in Soerabaja veranderde in werken om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.”

Wat Charlie’s moeder zich herinnert uit de tijd in Nieuw-Guinea is ‘vlinders’. “Er waren enorme vlinders! We moesten altijd oppassen voor insecten, in je bed en in je schoenen. Er was fruit in overvloed. We hadden veel pisangbomen en mangabomen. De pisangs werden niet meer door ons gegeten, de Papoea’s kapten uiteindelijk de trossen. En we hadden ook papaja. Papaja in overvloed! Altijd papaja, elke dag papaja. Op een gegeven moment konden we het niet meer zien.”

Net als vele andere Indische Nederlanders die in Nieuw-Guinea gewoond hebben, zijn de herinneringen van Charlie’s moeder die van een kind. Ze vertrok toen ze acht was naar Nederland, tienduizenden anderen volgden of waren haar al voorgegaan. Het was het gevolg van het hoog opgelaaide conflict tussen Indonesië en Nederland. Al in de jaren ’50 van de vorige eeuw verslechterden de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië.

In 1959 verbrak Indonesië alle banden met Nederland en nam de geschiedenis van Nieuw-Guinea en van de Indo-Europeanen in Indonesië en Nederlands Nieuw-Guinea een laatste radicale wending. Er dreigde oorlog: terwijl Nederland zijn laatste territorium in de voormalige kolonie probeerde te behouden, wilde Indonesië het gebied inlijven in de Republiek. In 1962 stond Nederland uiteindelijk onder grote internationale druk Nieuw-Guinea af.

Het is het definitieve einde van het zogenaamde nieuwe thuisland van de Indische Nederlanders. De hechte gemeenschap vormde, met de spijtoptanten uit Indonesië, de laatste groep Indische immigranten die hun weg vonden naar Nederland en hier wederom vanuit het niets een bestaan hebben opgebouwd.

Wat onze ouders nu nog rest zijn hun verhalen, die zich laten typeren door die enorme drang naar overleven, en de hechte band met de ander mensen die op Nieuw-Guinea hebben geprobeerd een nieuw thuis te creëren in de zoektocht naar een eigen plek binnen de grenzen van de voormalige kolonie Nederlands-Indië.