Schiphol. Zonder meer ‘the place to be’ om volledig in de vakantiestemming te komen. Al die verschillende mensen die vertrekken en aankomen. Heerlijk om te zien hoe iedereen bepakt en bezakt is, wie op wie staat te wachten, of afscheid neemt van wie, lachende gezichten, verdrietige gezichten, maar bovenal… al die verschillende gezichten. De sport, voor mij althans, blijft toch altijd om te raden wat voor etnische achtergrond bij welk gezicht hoort.

Waar ik echter nooit zo bij stil heb gestaan, is mijn eigen etnische achtergrond en bijbehorend uiterlijk. Als ‘halfbloedje’ heb ik dan wel de donkere ogen en haren  van mijn Indische vader geërfd, maar daar staat ook een erfenis van mijn Hollandse moeder tegenover: een zeer blank gelaat. Ik was altijd van mening dat als men al kon zien dat ik buitenlands, voor de kenner Indisch, bloed door mijn aderen heb stromen, dit alleen in de zomer mogelijk was. In de zomer kleurt dat blanke huidje van mij namelijk binnen no-time naar een donkerdere teint, helaas trekt dit in de winter ook weer net zo snel weg. Het is dan ook in de winter dat ik eerder de vraag krijg ‘Ben je wel lekker, je ziet zo bleek?’ , dan de ‘zomerse’ vraag ‘waar kom jij vandaan?’, of de meer politiek correctere vraag ‘heb jij buitenlands bloed in je?’

De realisatie dat mijn uiterlijk wel degelijk in de winter buitenlands/Indisch bloed doet vermoeden, kwam afgelopen februari.  Daar stond ik dan met een vriendin op Schiphol. Bepakt en bezakt stormden we ruim op tijd richting de check-in, startklaar om richting Praag te vertrekken. Nu was er bij de check-in nog niet zoveel aan de hand. Het is bij de douane ‘waar het allemaal begon’, althans volgens mijn vriendin dan, ik had het in eerste instantie nog niet helemaal door.

“Have a nice trip”, hoor ik de meneer zeggen die mijn ticket controleert, “thank you”, antwoord ik en loop door naar de detectiepoortjes, hopelijk zou ik er dit keer zonder piepen doorheen komen. Wat ik echter niet door heb, is dat mijn blonde, überhollandse vriendin in het Nederlands wordt aangesproken door dezelfde meneer. Als we zonder piepen door de poortjes zijn gekomen, ik letterlijk(!) in mijn hemdje, broek en op sokken, zij met al haar kleren nog aan, komt dé opmerking: “Zeg Lies? Hoe komt het dat jij in het Engels wordt aangesproken en ik niet?” Huh, wat?! Hoe bedoel je? In het Engels? Echt waar? Ja inderdaad. Ach toeval. Dacht ik…

Maar tot mijn verbazing bleef ik tot in het vliegtuig aan toe aangesproken worden in het Engels en mijn vriendin in het Nederlands! Geen enkele uitzondering, zelfs de KLM stewardessen, “Hello, welcome on board.” Vriendin achter mij, “Goedemiddag, welkom aan boord”. Terwijl ik plaatsneem realiseer ik me dat mijn vriendin gelijk heeft, stelselmatig word ik aangesproken in het Engels. Maar ik spreek toch zeker Nederlands! Dat horen ze toch? Ik zie er toch zeker óók Nederlands uit?!?! Totdat ik naar mijn spiegelbeeld kijk in het vliegtuigraampje en me ineens realiseer dat ook al ben ik een Nederlander, zoals toch duidelijk in mijn paspoort staat, ik ook een Indo ben.

Een Indo, met alle ‘mixen’ die deze term impliceert, ziet er misschien wel uit als een Nederlander, maar ook weer net niet helemaal. De donkere ogen, die tijdens het lachen veranderen in spleetoogjes, en de donkere haren: het blijft toch een indicatie van ‘vreemd bloed’ door de aderen. En hoewel ik het in eerste instantie niet kon waarderen dat er een onderscheid naar uiterlijk werd gemaakt, heeft het me ook doen stilstaan bij de meerwaarde van het ‘Indo-uiterlijk’. Indo, net niet helemaal (Nederlands) maar tegelijkertijd allemaal. Qua uiterlijk zijn ‘wij Indo’s’ behoorlijk internationaal in te schatten, het Indische/Aziatische is dan ook lang niet bij iedereen te herkennen. Met een grijns steek ik mijn tong uit naar mijn spiegelbeeld. Ach ja, al die verschillende gezichten!