Het academisch jaar is vrijwel ten einde, de zon schijnt weer volop en dat betekent voor studenten de nodige  picknicks en barbecues in het park. Omdat iedereen wel wat eten meebrengt, leiden dergelijke outdoor eetfestijnen er steevast toe dat er aan het eind van de avond bergen vlees, stokbroden, sausjes en salades overblijven. Goed voorbereid open ik dan mijn tas en tover daar een uiteenlopend assortiment plastic bakjes uit. ‘Daar heb je onze afhaalchinees in eigen persoon weer!’ hoor ik dan met regelmaat.

‘Opruimen, weggooien’ is het motto dat bij mijn ouderlijk huis hoog in het vaandel staat. Geen verzamelboeken vol flippo’s of door wuppies verzwolgen vensterbanken. ‘Spaar ze allemaal’ is een doodzonde bij mijn ouders thuis. Zodra er bij mij als kind een verzamelwoede dreigde de kop op te steken, bijvoorbeeld postzegels of gekleurde labels van theezakjes, drukte mijn moeder dit met een hoop verbaal geweld de kop in. Begrijp me niet verkeerd, achteraf ben ik haar meer dan dankbaar. Wat moet je met al die zooi? Maar er waren momenten dat ik dacht: ja nou, jij spaart ook Shellzegels!

Toch kende het opruimmotto een uitzondering: eten werd niet weggegooid. Deed je dat wel, dan beging je ook een doodzonde. Een principe dat ik met genoegen overnam en uitdraag. Maar wil je geen eten weggooien, dan heb je iets nodig om het in te bewaren. Bakjes van de afhaalchinees tot voormalig chocoladeijsschalen, en kuipen waar huzarensalade in is verkocht tot sausemmers, ik bewaar ze allemaal. Met de jaren heb een heel keukenkastje geconfisqueerd met mijn goedkope variant van een tupperwareservies dat nu zo enorm is, dat het deurtje tegenwoordig niet meer dicht wil.

Vrienden en studiegenoten die mijn verzameling voor het eerst aanschouwen vragen zich af waarom ik dan niet een echt Tupperwareversies aanschaf. ‘Dit kan ik weggeven en hoef ik niet terug te hebben,’ luidt mijn antwoord dan en onmiddellijk stel ik de tegenvraag welke restanten van het eten ze willen meenemen. In het begin hoorde ik nog wel eens: ‘Niets hoor, zo karig ben ik nou ook weer niet.’

Maar gaandeweg begrepen ze dat het niet om zuinigheid, maar om bewustheid gaat. Huisgenoten die eerst gallisch werden van die zooi, maken nu dankbaar gebruik van het plastic servies. En inmiddels neemt ook een groot deel van mijn vrienden blij bakjes eten aan en is iedereen meer dan tevreden als het overgebleven vlees van de stadsbarbeques eerlijk onder iedereen verdeeld kan worden.

En ik vraag me af: is dat niet weggooien van eten iets cultureels? Indo’s houden heel erg van eten en gooien daarom nooit de restjes weg. Dat dragen generaties aan elkaar over. Of zou het een historische achtergrond hebben? Horen we onze grootouders, waarvan er velen in het kamp hebben gezeten, nog zeggen: ‘Nee! Je gooit geen eten weg!’