Sinds 21 september is hij er, Leander, onze 4.0 en Indo in de dop. Ons leven is niet meer hetzelfde. Tussen het wassen, strijken, koken, voeden en verschonen in, ben ik bijvoorbeeld weinig bezig met ‘de Indische zaak’. Desondanks krijgen dagelijkse babybeslommeringen regelmatig een onmiskenbaar Indisch tintje. Hierbij een paar flarden.

In de keuken staat een pan met kokend water op het vuur. Er dobberen tien flesjes en spenen in om uitgekookt te worden. De laatste keer dat ik die pan gebruikte, maakte ik er sajoer in. In de achterbak van onze Peugeot 307, waar eerst mijn camera-apparatuur lag, ligt de reiswieg, zodat we die niet elke keer op en neer de steile portiektrap hoeven sjouwen. En aan mijn bureau zit ik alleen nog om ’s ochtends melk af te kolven.

Leander lijkt qua temperament op zijn moeder – alles nu, snel én het liefst meteen in een keer goed. Het is een veeleisend, maar tegelijkertijd ontwapenend ventje en lijkt erg op de baby die hij in de buik was: druk. Ons codenaampje voor hem, Doerak, is dus niet eens zo slecht gekozen.

Qua uiterlijk lijkt Leander sprekend op zijn vader. En die was tot zijn puberteit hoogblond, dus we zijn erg benieuwd welke haarkleur onze doerak krijgt. Maar zijn neusje, dat konden we niet meteen plaatsen. Leander heeft toch echt een onmiskenbaar Indische neus – dat kan je over de neuzen van zijn ouders niet zeggen.

Leander twee weken oud (c) Kirsten Vos 2011

Leander, twee weken oud (c) Kirsten Vos 2011

Totdat mijn schoonouders afgelopen zondag op bezoek waren. Ik kon voor mijn gevoel mijn ogen niet van de neus van mijn Indische schoonmoeder afhouden, al had ik niet de indruk dat ze dat doorhad. De volgende dag vroeg ik aan mijn man of Leander misschien de neus van zijn moeder had. Die kreeg spontaan een opleving: ‘Ja zeg, inderdaad! Ik wist dat ik die neus eerder gezien had!’

Gisteravond kon Leander niet slapen. Of beter gezegd, hij wilde niet slapen. Overdag had hij zoveel geslapen, dat hij om 22.30 uur klaarwakker was – tot groot verdriet van zijn ouders. Ik zat met hem op schoot in zijn kamertje en probeerde me te herinneren welke slaapliedjes ik kende. Glimlachend realiseerde ik me dat ik er maar een kende: Nina Bobo.

Waarschijnlijk klopte er weinig van de tekst die ik een half uur lang herhaald heb, maar de melodie deed haar werk: na tientallen versies van deze Indonesische lullaby, knikkebolde mijn doerakje in slaap. Terwijl ik de deur achter me dicht trok, genoot ik van de vanzelfsprekendheid waarmee ik terug was gevallen op mijn Indische roots, toen mijn pasgeboren zoon troost nodig had.

Dat hij vijf minuten later alweer wakker was, deed daar weinig aan af.