Op reis door Indonesië blijf ik gefascineerd door twee dingen: vulkanen en de Nederlandse invloeden. Ik kan onvermoeid staren naar prachtige vulkaantoppen en eindeloos lezen en me verbazen over wat er is achtergebleven uit de Hollandse tropentijd. Mijn vriendin, die deze interesses niet deelt, wordt er wel eens dol van: “Nee niet weer een vulkaan/museum/fort bekijken, toch?” Meestal moet ik dan alleen.

Ons zoontje van 2 leeft in constante verwondering en deelt gelukkig een van zijn fascinaties met mij: die voor vulkanen. Al noemt hij ze gewoon “bergen”. Maar van al die Nederlandse invloeden heeft hij nog geen idee. Van klappertaart bijvoorbeeld, heeft hij nog nooit gehoord.

Het recept van de oude Indische delicatesse van kokos, bloem, melk, boter en suiker is nog altijd zeer geliefd in de regio rond Manado in Noord-Sulawesi. Je vindt hem in allerlei varianten, klein en groot, en vaak met allerlei versiering op de bovenkant: rozijnen, nootjes, et cetera.

Op het vliegveld van Manado, wachtend op onze aansluitende vlucht naar Ternate, komen we ze natuurlijk tegen. Overal hangen reclameborden met daarop “Klappertaart”. Terwijl mijn zoontje wordt geobsedeerd door opstijgende en landende vliegtuigen en de bergen in de verte, werp ik een blik in een van de vele glazen vitrines. Ze zien er best smakelijk uit, die klappertaarten.

Ook in (Indisch) Nederland is klappertaart nog altijd een geliefd gerecht. Hoewel ik het me eigenlijk niet precies meer kan herinneren, heb ik het als kind meer dan eens gegeten. Op een van de “Gorontalo-reünies” bijvoorbeeld, die de Caffin-kant van de familie toen regelmatig organiseerde en waar tientallen families met wortels in Noord-Sulawesi op afkwamen.

De sfeer op die reünies kan ik me nog goed voor de geest halen. Al die Indische tantes die in prachtige schalen en kommen hun eigen lekkernijen hadden meegenomen. Uren hadden ze staan koken aan hun lievelingsgerecht, vaak trouw aan de streek waar ze geboren waren, maar met een onmiskenbaar “eigen” signatuur.

Terwijl het urenlange buffet in volle gang was, schuifelde ik tussen de schalen eten door en smikkelde ik van mijn zelfgekozen delicatessen: kue lapis vooral, net zo lang tot ik misselijk was. Ook vergaapte ik me aan de mooie afbeeldingen aan de muren van het grote Indische huis. Beelden van een land dat ik toen nog niet kende, maar waar ik later vaak heen zou gaan. Ik kon eindeloos staren naar de vergezichten met vulkanen. Die fascinatie moet toen begonnen zijn.

Dit keer, op het vliegveld van Manado, sloeg ik de klappertaart over. Het was, hoe Hollands, eigenlijk vooral de prijs die me tegenhield: 100.000 roepiah (8 euro) voor een stuk niet veel groter dan twee vuisten. Weet je wel hoeveel nasi gorengs je daarvan kunt eten? Het zullen wel vliegveldprijzen zijn geweest.

Straks in Nederland moet ik dan maar weer eens een stukje proberen. Misschien heb ik geluk, want naar verluidt komt er na jaren weer zo’n Gorontalo-reünie aan. Ik kan niet wachten om mijn zoontje naar het grote Indische huis mee te nemen en hem tussen de met eten beladen tafels door te zien lopen. Tante Hetty, maakt u klappertaart?