Winnetou’s beschavingswerk

‘Lelijk geblunderd, ambtelijke kop gekost, moddergat aan de zuidkust,’ met deze spannende woorden begint F. Springer zijn verhaal en wakkert direct mijn nieuwsgierigheid aan. Wat heeft zich afgespeeld tijdens de laatste maanden van de koloniale overheersing in Nederlands Nieuw-Guinea in 1962?

Verlaat eerbetoon
De oorspronkelijke versie van Met stille trom schreef Springer tijdens zijn eerste verlof na vier jaar onafgebroken werkzaam te zijn geweest als controleur in de Zakar, een geïsoleerd berggebied in het centraal gelegen binnenland van Nieuw-Guinea. Maanden later ontving hij de proefdruk en zag,tot zijn ongenoegen, in dat het geschreven werk niet meer was dan een indianenverhaal waarin hij de ingrijpende impact van het kolonialisme op de Papoea’s niet onder woorden kon brengen.

‘Zo gelaten en eigenlijk zonder slag of stoot vertrokken wij uit Nieuw-Guinea, staart tussen de benen, met zeer omfloerste trom. God zegene u, volk der Papoea’s, en zoek het verder zelf maar uit.’

Een mensenleven later herlas Springer de proefdruk en kwam tot de conclusie dat hij in 1963 de kans had laten lopen om men inzicht te kunnen verschaffen in het leven van koloniale bestuursambtenaren. In juli 2011, het jaar van zijn overlijden, publiceerde Springer alsnog Met stille trom, een journaal als eerbetoon aan zijn vrienden en oud-collega’s.

‘Ik had juist toen de kans moeten grijpen om het publiek te laten weten hoe wij op onze onooglijke bestuurspostjes verbeten onze plicht tegenover de aan ons toevertrouwde Papoea’s bleven doen, al hadden de grote buitenwereld en ook het moederland ons allang opgegeven.’

Koloniaal beschavingswerk
Het verhaal begint spannend te worden wanneer het bestuursleven van de pas aangestelde controleur Dekker, onze hoofdpersoon, verstoord wordt door de komst van een onaangekondigde gast, de Amerikaanse antropoloog Cabell. De professor speelt een belangrijke rol in het boek door zijn confrontaties met het bestuur waarin het koloniale gedachtegoed wordt onthult.

‘Mijn meest geliefkoosde stelling, zei hij, is dat wat jullie Hollanders, zogenaamde beschavers en ontwikkelaars, hier in het stenen tijdperk doen, de Zakari en de Dani en de Kapauko en hoe de mensen hier verder allemaal heten, alleen maar doodongelukkig maakt.’

Springer weet met droge humor de gebeurtenissen dusdanig te beschrijven dat ik me, evenals het bestuur, erger aan professor Cabell, die nota bene mijn eigen vakgebied representeert. De onderlinge conflicten over ditjes en datjes maar ook de afwisselende gevoelens van eenzaamheid, broederschap en zelfs een sprankje verliefdheid laten ons de menselijke kant van het leven in de Zakar zien. Het boek op zich, zonder enig besef van de historische context, is niet bijster diepgaand. We komen bijvoorbeeld niet veel te weten over de gevoelens of gedachten van de personages. Het is voornamelijk een verslag van het bestuursleven dat moet worden gelezen tegen de achtergrond van het einde van de koloniale overheersing.

Aanrader?
Springer’s laatste publicatie Met stille trom, een journaal, zou ik aanraden als je nieuwsgierig bent naar hoe het dagelijks leven ten tijde van het koloniale bestuur in Nederlands Nieuw-Guinea. Maar je hoeft het zeker niet te lezen als je meer diepgang zoekt in de personages, of meer wilt weten over de Papoea’s. Voor de antropologen onder ons, ik ben erg benieuwd naar wat professor Cabell bij jullie teweeg brengt? Springers overtuigende manier van schrijven wekte bij mij in ieder geval sympathie op voor het koloniale bestuur dat zich staande probeerde te houden in een ver en geïsoleerd gebied.

Met stille trom, een journaal. F. Springer. Querido’s Uitgeverij Bv, 2012.