Als je me ergens ’s nachts voor mag wakker maken is het wel eten. En in het bijzonder rendang. Het recept van mijn oma’s rendang is dan ook een mijn bezittingen waar ik het meest trots op ben. Wanneer ik weer eens besluit twee dagen in de studentenkeuken met zeer beperkte middelen door te brengen om dit heerlijke recept werkelijkheid te laten worden, heb ik gegarandeerd de volledige aandacht van mijn huisgenoten.

Indisch in een studentenhuis (foto: HH/ edit Kirsten Vos)

Deze aandacht heb ik pas op het punt dat alle ingrediënten zich in de pan bevinden. Als ik nog de klapper sta te roosteren of het vlees aan het snijden ben maken mijn huisgenoten zich met een rotgang uit de voeten. Ze hebben totaal geen idee wat voor arbeid er vooraf gaat aan het maaltje dat ze twee dagen later met reuzenhappen verorberen.

Als het pruttelstadium dan eindelijk bereikt is, wordt met regelmaat de deksel van de pan gelicht om het huis te vullen met de heerlijk geur en de neus eraan tegoed te doen. Mijn huisgenoten willen allemaal even een hapje proeven, als is het maar ‘de marinade’. Met Indisch temperament geef ik ze dan een tik op de vingers en beveel ze te wachten tot ik groen licht geef.

Eenmaal is het mij overkomen dat ik niet alle ingrediënten in huis had. Even wilde ik mijn schouders ophalen, maar mijn oma gaf mij post mortem te verstaan dat alle bestanddelen even belangrijk waren. Ik moest er dus aan geloven. Voor de time being plaatste ik alle benodigdheden in de koelkast. Behalve de daun salam. Die liet ik op de snijplank op het aanrecht liggen. Ik stormde het huis uit en racete op mijn fiets naar de binnenstad.

‘Zo zeg, ben je weer bezig?’ vroeg mijn huisgenoot met een veelbetekenende glinstering in zijn ogen. Ik knikte glimlachend en liep de keuken in met mijn plastic tokotasje. Mijn huisgenoot verdween en ik ging aan de slag. Niets vermoedend zong ik met de radio mee, het ging goed en dit zou mijn lekkerste rendang tot nu toe worden. Ik voelde het.

Tot: ‘Máááááárk!!!!’

Mijn salam ontbrak, ik was mijn salam kwijt, het was de laatste die ik in huis had. Vragend keek ik mijn in allerijl toegesnelde huisgenoot aan.

‘Sorry, heb ik weggegooid. Ik dacht dat het tuinafval was. Ik begreep al niet waarom het op de snijplank lag.’ Met hangende schouders trok ik mijn jas weer aan en fietste weg.