Mijn kleine teen is blauw. Donkerblauw, bijna zwart. Om nog maar te zwijgen over de pijn. Lopen gaat nog net, maar enkel zonder schoenen aan. Die stekende pijnscheuten drijven me tot wanhoop, maar zoals altijd draag ik mijn lot als een echte Indo. Niet zeuren, maar doorlopen. Het onderscheidt me als man van de jongens. Ik, de grote held op sokken, die per se met een stoel moest vechten.

Laat ik voorop stellen dat ik, alles bij elkaar genomen, een tevreden mens ben. Ik ben geschaakt door een mooie dame, heb van al mijn hobby’s mijn beroep gemaakt en ben gezond. Een hypotheek zal ik waarschijnlijk nooit krijgen, financieel onafhankelijk worden zit er al helemaal niet in, maar dat weegt niet op tegen al dat geluk.

Daar komt bij dat ik volgens mij best een aardige gozer ben. Misschien wat druk af en toe… te cynisch… te…(zelf invullen). Maar dan nog sta ik nooit voor de spiegel met de gedachte: ‘Wat ben jij een klootzak*.’ Ik ben sociaal, loyaal, vriendelijk, communicatief zeer vaardig en als ik lekker op dreef ben, knal ik er gratis een paar kilo humor bij. Heb ik dan geen duistere kant? Gelukkig wel.

Hoe sympathiek ik ook ben, soms slaat mijn stemming ineens om. In al zijn extremen. Als mijn kroepoekje ontzettend aan het zuigen en zeiken is, als iemand mij onredelijk behandelt of wanneer ik, zoals onlangs het geval was, ongeduldig word. Ik ben dan bijna een exacte kopie van mijn vader (lees: vrijwel mijn hele Indische familie). Die kan ook PATSBOEM! ontsteken in woede. Vroeger meestal op de dag dat we op vakantie gingen en altijd om iets pietluttigs. Net als ondergetekende.

Laatst moest ik een lied schrijven voor de opening van de tentoonstelling ‘Aanpassen!’, over drie generaties Indische Nederlanders, in Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Dat ging op zich prima, totdat ik een hele middag zat te blokken om wat laatste zinnen te wijzigen. Metrisch wilde het steeds niet kloppen, waardoor ik geheel onverwachts explodeerde!

Deze Indo werd waanzinnig, kan ik u vertellen. Ik kreeg een waas voor mijn ogen en veranderde in een beest. Alles wat op mijn pad kwam moest eraan geloven. Als een nietsontziende, allesverwoestende wervelwind, maar dan schreeuwend, vlogen cd’s, pennen en borden door de kamer. Furieus schopte ik tegen de stoel die wel vaker slachtoffer was geweest. Echter, dit keer schopte het meubelstuk terug, waarna ik vol razernij ook de stoel door de kamer smeet. Hoe gênant als je bedenkt dat ik boven, onder en naast mij, buren heb wonen.

 Uiteindelijk ging die innerlijke storm liggen en kalmeerde ik. Pas toen zag ik de schade die ik had aangericht. Zinloos geweld in zijn oervorm. Ik zag mijn teen die rood/paars/blauw werd, ging zitten op de stoel, die het had overleefd (applaus!), haalde mijn schouders op en dacht: ‘Maar het lucht wel op’ Waarna zowel ik, als het liedje, al snel perfect in balans waren.

* Mijn excuses aan een handjevol ex-vriendinnen die het hoogstwaarschijnlijk niet eens zijn met deze gedachte.