Amsterdam, 9 april 2008
door Ed Caffin

Ik reis graag door Indonesië. Vorig jaar ging ik samen met mijn twee oudere broers. Een deel van de reis ging door Sulawesi. Het verslag dat ik over dat stuk van de reis schreef verscheen eerder in Indonesie Magazine:

Mijn twee broers en ik maken een reis over Sulawesi, een eiland van enorme afmetingen in het midden van de Indonesische archipel. Op het grillig gevormde eiland, dat vroeger Celebes werd genoemd, wonen ongeveer net zoveel mensen als in Nederland.

Makassar

Vanaf het snikhete Surabaya nemen we het vliegtuig naar Makassar, de zuidelijke havenstad op Sulawesi, die ook wel Ujung Pandang wordt genoemd. Aan het eind van de middag komen we aan op het vliegveld, dat vrij ver van de stad ligt. Na een lome taxirit komen we pas tegen het vallen van de duisternis in het centrum van de stad aan.

We vinden een vriendelijk en vlekkeloos hotel, vlakbij het oude centrum van de stad. Makassar heeft een belangrijke en interessante geschiedenis. Vanuit hier ondernamen de Buginezen, een dapper zeevaardersvolk, eeuwenlang verre tochten door de Indonesische archipel. Later controleerde de VOC vanuit hier de belangrijke handelsroute tussen het westelijke en oostelijke gedeelte van de toenmalige kroonkolonie. Het vlakbij ons hotel gelegen Fort Rotterdam herinnert aan die tijd. Het door een lokale Sultan gebouwde fort werd halverwege de 17e eeuw door de VOC veroverd en verbouwd tot een vesting vlak aan de kust. Het is prachtig gerestaureerd en wordt dag in dag uit druk bezocht door grote groepen, veelal lokale toeristen.

Wanneer we de volgende dag naar binnen willen, houdt een groepje gillende schoolkinderen ons al bij de ingang tegen. De kinderen verzamelen zich om ons heen en willen Engels praten. Ze schieten echter meteen verlegen lachend weg wanneer ze door een van ons worden aangesproken.

Naast de groepen schoolkinderen blijkt er ook een vereniging van lokale studenten rond te lopen. Ze studeren talen en spreken elke zondag af in het fort om dan op zoek te gaan naar gesprekspartners. Als enige buitenlandse toeristen zijn we het continue aanspreekpunt. Urenlang lopen we door de verschillende toonzalen van het museum en de binnentuin, steeds vergezeld van clubjes leergierige studenten met opschrijfboekjes.

Als we eenmaal buiten zijn, rusten we uit bij Pantai Losari; langs de grote boulevard aan zee. Hier gebeurt het. Tientallen stelletjes, gezinnen en andere mensen vermaken zich met het kijken naar spelende kinderen in het water en voetballende jongens op het plein. Frisdrank- en snackverkopers wurmen zich door de groeiende menigte heen, hun koopwaar luid aanprijzend. Ondertussen observeren wij van afstand de bedrijvigheid op de boulevard, tegen de kalme achtergrond van de langzaam ondergaande zon.

Tanah Toraja

Na een aantal dagen vertrekken we met de nachtbus naar Tanah Toraja. In het donker passeren we Danau Tempe en Enrekang en rijden we in de richting van Makele. Het wordt al licht en door de beslagen ramen van de bus zijn de eerste glimpen van de schitterende Sadanvallei al te zien. We vinden een hotel aan de rand van Rantepao, de hoofdstad van Toraja. De stad blijkt redelijk ingesteld op toerisme, hoewel we nauwelijks andere reizigers zien.

Een aantal dagen rijden we op brommertjes door de vallei. In de verschillende dorpjes, zoals Londa, Kete Kesu en Lemo, zijn er talloze bezienswaardigheden. Het adembenemend mooie gebied wordt bevolkt door vriendelijke mensen, die van alles vertellen over de gebruiken en gewoontes in de Toraja-cultuur. De mensen zijn christelijk, maar de cultuur kent ook veel oude, lokale tradities. Zo wordt het religieuze leven van de Toraja’s gedomineerd door uitgebreide ceremonies bij belangrijke gebeurtenissen als huwelijk of overlijden. Bij een begrafenis worden er bij voorkeur zoveel mogelijk buffels geofferd, waarbij de hoeveelheid offers de status van de persoon binnen de gemeenschap uitdrukt. De dode wordt daarna bijgezet in een ‘familiegrot’, waarvan we er verschillende zien. Omdat deze grafceremonies erg kostbaar zijn, is hier een veelgehoorde grap dat je beter met iemand kunt trouwen die geen ouders meer heeft, waardoor je een hoop kosten worden bespaard.

Centraal Sulawesi

Hoewel we nog meer hadden willen zien van Toraja, reizen we na een kleine week alweer in noordelijke richting verder. We staan midden in de nacht op en verlaten Rantepao in het donker. De reis gaat naar Ampana, een plaatsje aan de Teluk Tomini, de grote baai tussen Centraal- en Noord-Sulawesi. In de auto kijk ik op de kaart. We moeten de Trans-Sulawesi snelweg nemen, die van het zuiden, helemaal naar het noordelijkste puntje van het eiland loopt. Via Palopo, Pendolo en Poso, waar de snelweg afbuigt naar het noorden, kunnen we langs een smalle kustweg in Ampana komen.

Tijdens het eerste deel van de reis rijden we urenlang over een smalle, kronkelende weg. In de schemering komen de beboste binnenlanden tevoorschijn, maar ik word langzaam wagenziek. We rijden maar door en ik voel me beroerd. Wat een vreselijke reis! Als de weg eindelijk beter wordt, en ik me wat beter voel, krijg ik meer oog voor de mooie natuur. Rond de middag stoppen we bij Danau Poso, een uitgestrekt meer aan de rand van het tot voor kort onrustige gebied, en eten een eenvoudige maaltijd. Het is prachtig hier en we kunnen ons moeilijk voorstellen dat hier kort geleden nog zoveel problemen waren.

Tegen de avond bereiken we Ampana en vinden een hotel aan het water. We worden uitgenodigd voor het avondeten bij de familie van de eigenaar. Het plan is morgen de overtocht te maken naar de Togean Islands en we vragen advies. Hij blijkt zelf accommodatie te hebben op een van de eilanden, en biedt ons aan ons mee te nemen in zijn eigen boot. We stemmen in en spreken voor de volgende dag af.

Togean Islands

Het kleine houten bootje ligt die ochtend al klaar langs de steiger voor het hotel. Mannen laden nieuwe voorraden in, de hoteleigenaar geeft aanwijzingen vanaf het strand. Onze tassen worden snel tussen de balen rijst en dozen met andere voorraden gelegd en we springen aan boord.

Het is een ongelooflijk mooie tocht: vliegende vissen springen uit het spiegelende water rond de boot, de blauwe zee is kalm en aan de horizon komen de eilanden langzaam dichterbij. Na vijf uur komen we ten slotte aan op Pulau Kadidiri, een van de kleinste eilanden van de eilandengroep.

Rond de Togeans zijn talloze koraalriffen en is er een grote variëteit aan exotische dier- en plantensoorten. We zwemmen, duiken en snorkelen een paar dagen, eten heerlijk en genieten volop. Ons bungalowtje ligt aan het strand en vlakbij strekt een pier van zongeblakerde houten planken een meter of honderd uit in zee. We zitten bijna op de evenaar en de zon brandt fel. Ook hier zijn we de enige reizigers. Zittend op onze veranda kijk ik om me heen en besef ik me dat ik weinig méér kan wensen. Het is het absolute hoogtepunt van een geweldige reis: we zijn in een paradijs beland.

Terug?

We willen niet meer naar huis en na een dag of vijf vertrekken we met grote tegenzin. Die dag zal er vanaf een haventje op een groter eiland in de buurt een boot naar Gorontalo gaan, een provinciestad in het noorden, waarvandaan we met het vliegtuig terug naar Bali kunnen komen. Terwijl onze tassen weer in het bootje worden geladen, nemen we afscheid van de eigenaar. Totdat we in de haven aankomen, en beginnen aan de lange tocht naar huis, is het erg stil aan boord. Wat waren we graag gebleven!