Dewi Reijs (29 jaar) is actrice en theatermaakster en gaat voor enige tijd naar Jakarta op zoek naar werk in de filmindustrie. Voor Indisch 3.0 houdt ze een tijdelijk dagboek bij. Dit is de tweede van acht afleveringen van deze serieblog.

Dinsdag 12 juni.

“BLUE BIRD”

Ik voel altijd een licht positieve spanning wanneer ik op reis ga. Een tintelend gevoel in mijn onderbuik, dat verhoogd wordt door het afscheidscomité van mijn familie in de vertrekhal van Schiphol.

Wat in hemelsnaam mee te nemen? Bizar dat ik altijd de avond voordat ik vertrek begin met inpakken. Het maakt niet uit of ik voor een korte of lange tijd weg ben. En mijn ervaring leert dat ik aan zoveel moet denken dat ik meestal de helft vergeet. Toch is het weer zover. Het is genetisch bepaald dat het zo moet gaan denk ik. De vloer ligt bezaaid met kledingstukken, schoenen, medicijnen en boeken.

Mijn moeder belt. Ik moet verder met pakken, daar heb ik serieus geen tijd voor. Of ik al online heb ingecheckt? Nee, omdat ik tijdelijk geen printer heb. ‘Maar dan kan je morgen niet weg?’ Ik beweer van wel. Mijn stress is na dit gesprek verdubbeld. Als ik midden in de nacht doodmoe in bed lig en nog even mijn telefoon check, zie ik dat ik nog drie oproepen van mijn moeder heb gemist. Ze maakt zich zorgen over god weet wat. En toch ben ik al bijna 30.

De volgende dag, wanneer ik aankom, zit heel de familie al een halfuur aan de koffie bij de vertrekhal. Mijn moeder tilt mijn handbagage op. ‘Deze is toch véél te zwaar? Moeten we niet wat overladen?’ Ik rits mijn tas open, maar bedenk me: het komt wel goed. Chagrijnig doe ik de rits weer dicht.

Na het inchecken werk ik een vettige kaas croissantje naar binnen. ‘Je tas staat open! Altijd dichtritsen hè?!’ gilt iemand in mijn oor. Ik krijg een klein flesje in mijn handen gedrukt met een goudkleurige Maria op de voorkant: Lourdes. Heilig water, altijd handig.‘Mag niet, geen vloeistoffen!!’ roept een andere familielid over mijn hoofd.

Mijn kleine broertje grinnikt, en zegt ‘Ik kan ook mee naar Jakarta, dan lever ik haar voor de deur af bij Oom Pierre. Is dat geen beter idee?’ Voor een seconde lijken ze dat nog te overwegen als ultieme oplossing voor al hun zorgen. Ik piep dat ik geen 16 meer ben en heus wel weet wat ik doe, maar ze luisteren totaal niet en zijn al druk aan het volgende onderwerp begonnen. Welke taximaatschappij ik het beste kan nemen.‘BLUE BIRD!’ tettert iemand. De naam wordt herhaaldelijk genoemd, alsof ik doof ben. Het afscheid breekt aan en ik word door iedereen platgedrukt. Als ik door de douane ga zwaai ik nog één keer. Heerlijk, eindelijk ben ik met niemand anders dan mezelf.

Midden in de nacht kom ik aan op het vliegveld in Jakarta. Vanuit de lucht is de stad een oceaan vol met knipperende lichtjes. Ik maak een vaste prijsafspraak met een taxi en plof tevreden neer. Alles loopt op rolletjes. Ik ben moe en ik ruik naar oude mannenzweet, maar ach… dat heurt erbij hè. Even later gaat het mis.

Ik laat het adres voor de VIJFDE keer zien. We tijden rondjes, de chauffeur stapt in en uit om de weg te vragen. Het zuiden van Jakarta is even groot als heel Amsterdam e.o. Inmiddels zijn we een uur verder. Bah. De positieve tinteling in mijn onderbuik is langzaam opgedroogd. Door een godswonder (heilig water vermoed ik) vinden we uiteindelijk het huis. Ik wordt platgedrukt door Oom Pierre. Selamat Malam! Wat voor chauffeur was dat? Welk bedrijf? Always take BLUE BIRD.’