Christie Haalboom won dit voorjaar de verhalenwedstrijd Hier Wordt Wat Groots Verricht van Indisch 3.0. Onderdeel van deze drie prijzen waren publicatie van het verhaal op Indisch 3.0 en een mini-interview in Moesson. Meer weten over deze dame? Lees dan de Indisch 3.0-bijdrage aan de Moesson van augustus. Ook schrijft Christie inmiddels voor Indisch 3.0. Volg haar bij ons.

Oma. Foto: Christie Haalboom.

Oma. Foto: Christie Haalboom.

Mijn immense woede maakt onmiddellijk plaats voor verbazing, gevolgd door een lachbui. Al proestend word ik door de rechterhand van de non aan mijn oor meegetrokken naar moeder-overste, terwijl de linkerhand van de non de kap op haar hoofd weer op zijn plek probeert te duwen.

Ik was woest, maar de aanblik van het kale hoofd van mijn juf doet me meteen vergeten waarom. Ze zijn kaal! Onder die saaie, zwarte kleding, zijn ze ook nog eens kaal! Voor mij, Giok Ho, of op zijn Hollands ‘Anna’, is het de ontdekking van de eeuw. Ik beloof God plechtig dat ik nooit, nooit non zal worden. Mijn haren afscheren. Zijn ze helemaal gek geworden? Geen geloof, God of man zal mij ooit mijn schoonheid ontnemen. Amen.

Huilend haal ik het scheermes van mijn vader over mijn hoofd. Mijn buurmeisje is verkracht door een Jap en om mij hetzelfde lot te besparen moeten er drastische maatregelen worden genomen… Papa heeft uren op me ingepraat, maar ik weigerde. Normaal gesproken doe ik alles wat mijn vader van me vraagt. Maar even wint mijn ijdelheid het van mijn gehoorzaamheid. Papa draagt me trouwens op handen, dus meer dan: ga je mee een ritje maken op de motor, vraagt hij niet van me. Dan zie ik de blik van mijn moeder, starend in het niets, ik schrik, haar ogen vullen zich met tranen. Met mammie’s vooruitziende blik valt niet te spotten en daarom zit ik hier, opgesloten in de badkamer, te doen wat mijn vader me vraagt…

De gedachte aan zijn vrouw houdt hem op de been. De angst die ermee gepaard gaat, bezorgt Leendert verrassend genoeg een vreemdsoortige overlevingsdrang. Zou ze nog leven, zou ze op hem wachten, gaat het goed met haar? Hoe lang is hij nu al van haar gescheiden? Hoe lang zit hij hier nu al te stinken tussen deze mannen, allemaal gebroken en kapot? Hij weet dat hij er net zo uitgemergeld uit ziet als zijn maten, maar van binnen voelt hij zich sterk. Zijn scherpschutters oog, het rechter, vernauwt zich, hij ziet een toekomst voor zich, hij heeft een toekomst, hij voelt het, dit is niet zijn eindstation.

Hetzelfde scherpschutters oog ziet de zon weerkaatsen op de grond. Iets waardevols? Misschien om te ruilen tegen een peuk? De gedachte aan de kruidige geur van een kretek sigaret, brengt hem terug naar zijn veranda, waar ze samen op de schommelstoel genoten van de ondergaande zon die in de zee zakt bij Padang. Hij bukt en op hetzelfde moment vliegt de deur van hun cel open. Hij voelt de knie van zijn celmaat tegen zijn rug drukken. Hij blijft laag. De schelle Japanse kreten worden gevolgd door het scherpe ketsen van een zweep en het gejammer van zijn vrienden. Bloed spettert op de plek waar hij net een knoop opraapte. De knoop die hij net nog vervloekte, omdat het waardeloos leek, redt hem van de zoveelste mishandeling.

Vanachter mijn typemachine laten mijn ogen zijn hart sneller kloppen. Zijn hart! Het blijkt heel te zijn! Het werkt! Hij loopt met zijn ziel onder de arm. Zijn uniform geeft hem status, recht zijn rug, maar de wetenschap dat zijn vrouw door was gegaan, niet op hem had gewacht, doet hem meer pijn dan hij wil. Rationeel gezien begrijpt hij het, ze moet voor zichzelf opkomen, zorgen dat ze de oorlog kan overleven, en hertrouwen is de enige manier. Maar toch… Het breekt zijn hart.

Maar hier ben ik, een jonge vrouw, te jong eigenlijk, en toch, hij bewondert me. Hij geeft me een knipoog. Het minste wat hij kan doen. Hij ziet dat ik mijn ogen neersla. Ik voel dat ik iets bij hem teweeg heb gebracht. Met een schuin hoofd kijk ik hem weer aan, een beetje brutaal dit keer. Hij knippert verschrikt en loopt verder. Maar in gedachten neemt hij me mee.

Ik kijk naar mijn paspoort. Mijn foto. Mijn naam. Giok Ho Van der Weele – Lie. Het jaartal van mijn geboortedatum. Vijf jaar ouder dan ik in werkelijkheid ben. Ondanks dat mijn vader zijn officiële status als Chinese burgemeester in Banjermasin kwijt is, heeft hij nog steeds veel connecties. Als ik opkijk, vind ik de ogen van mijn man. Leendert. Mijn Leendert. Ik ben twintig, hij is achttien jaar ouder, maar jong van geest. Hij is scherp en intelligent, soms wat serieus, maar bovenal heel erg stoer. Zijn uniform staat hem fantastisch, zijn lach is groots en oprecht. Ik pak zijn hand met rechts en met links wrijf ik over mijn bolle buik. We lopen het stadhuis uit. Waar de reis ons ook zal brengen, ik vertrouw hem. Maar eerst zal ik mama worden. Van een nonna, ik weet het zeker. Ik denk nu al aan de verkleedpartijen, de vlechten in haar haar, samen winkelen en naar popmuziek luisteren. Ze zal net zo van dansen houden als haar ouders. Mijn meisje.

Mijn meisje zal nooit haar haren afscheren. Ze zal zich nooit hoeven te verstoppen onder een lelieblad in de vijver. Nooit de angst bevroren in de dode ogen van een afgehakt hoofd zien. Een hoofd dat als een bal naast haar in de vijver rolt. De oorlog is voorbij. Voor mijn meisje zal de zon schijnen. Ik bid, ‘sorry dat ik geen non wilde worden, maar als moeder zal ik alles doen wat ik kan. Ik zal mijn lieve ouders achterlaten en mijn toekomst vinden in dat land ver weg, dat ik ken uit de liedjes van mijn jeugd. Schenkt U mijn kinderen de zon? Amen.’

Ik weet wel. Daar is sneeuw, zo wit als het vel van hun huid. Ik wil het voelen smelten tussen mijn tenen. Zal het voelen als het zachte zand van het strand waar ik zo van houd? Misschien gaan we wel in Scheveningen wonen, dichtbij Den Haag, de stad waar ik een kaart van ontving. De gebouwen zagen er gesloten uit en de zwart witte kaart oogde vooral grauw. Maar daar komt straks verandering in. Want ik zal de zon meenemen.

Ik hoor mijn dochter zeggen, ‘Mam, waar blijft de zon? Normaal gesproken laat je altijd de zon schijnen als we langs komen. Zo staat het toch ook op je grafsteen; Herinner mij, herinner mij in stralende zon?’ Ik kijk naar die volwassen vrouw, die altijd mijn rots was, de eerste van zeven kinderen. Ik ben dankbaar dat ik niet ben verdwenen uit hun gedachten. Misschien was ik niet altijd de moeder die ik wilde zijn, maar ik kan nu wel, wat ik vroeger niet kon: de zon voor hen laten schijnen.