Shemara van den Heuvel won dit voorjaar de tweede prijs in de verhalenwedstrijd Hier Wordt Wat Groots Verricht van Indisch 3.0. Meer weten over deze dame? Lees dan de Indisch 3.0-bijdrage aan de Moesson van september. Volgende maand publiceren we het laatste verhaal in deze reeks, waarmee Christie Haalboom de derde prijs gewonnen heeft

Shemara met haar opa Bloem. Foto: Shemara van den Heuvel.

Shemara met haar opa Bloem. Foto: Shemara van den Heuvel.

Wat hoor ik nu? Ik sla de deken van mij af en besef dat ik lezend in slaap ben gevallen. Mijn boek ligt half open naast mijn kussen. Stilte. Het zal wel in mijn droom gebeurd zijn. Echt iets voor mij om een thriller te gaan lezen alleen in een hotelkamer op Bali. Niet zo slim als je van nature bang aangelegd bent.

‘Bam, bam.’ Van schrik val ik bijna uit de luxe boxspring. Nu weet ik zeker dat er iemand op de deur heeft geklopt. Zijn het mijn ouders? Ik kijk op de wekker naast me en zie dat het 02.00 in de ochtend is. Er is vast iets gebeurd. Ik loop in de richting van de hoteldeur en kijk door het spionnetje. Niemand. Ik voel een kramp in mijn buik van angst. ‘Kom op, Shemaar,’ zeg ik tegen mezelf. Misschien zijn het mijn neven die in de kamer naast mij zitten? Volgens Nederlandse mensen zijn het technisch gezien niet mijn neven. De ene is een achterneef, de zoon van een neef van mijn moeder. De andere neef is een neef van mijn neef. Heel verwarrend allemaal. Daarom noemen we ze gewoon neven.

Waar haal ik de moed vandaan, denk ik als ik de zware hoteldeur open. De deur maakt een piepend geluid. Met mijn hoofd hang ik angstig tegen de deur, ik voel mijn hart in mijn keel kloppen. Het chique hotel op Bali waar we verblijven heeft ellenlange gangen en aan beide kanten is er niemand te bekennen. Hoe kan dat nou? Het moeten mijn neven geweest zijn, die waarschijnlijk te diep in het glaasje hebben gekeken en het grappig vonden om mij te laten schrikken. Lekker puberaal. Door de schrik ben ik klaar wakker, de adrenaline giert door mijn lijf. Nu kan ik net zo goed even bij ze aankloppen.

Ik hoor gestommel aan de andere kant van de deur. Mijn neef doet open en het is heel duidelijk dat hij diep in slaap was. ‘Oeps,’ denk ik bij mezelf. Wie heeft er dan bij mij aangeklopt? Mijn angst overvalt me wederom. Of spelen ze een flauw spelletje ‘nichtje pesten’?

‘Wat kom je doen? Het is midden in de nacht.’ Hij is nog slaapdronken en ik zoek naar woorden.

‘Er werd bij op mijn deur geklopt en ik dacht dat jullie het waren,’ stamel ik.

‘Nee, dat waren wij niet.’ Hij maakt aanstalten om de deur voor mijn neus dicht te smijten. Ik kan me dat best voorstellen, maar ik ben nog steeds doodsbang.

‘Hoe kan dat nou,’ hoor ik mezelf zeggen met een hoog piepstemmetje.

Mijn neef is nu iets meer wakker en reageert aardiger. ‘Gaat het wel goed?’

‘Ik wist zeker dat jullie een flauwe grap met mij uithaalden. Er werd op de deur geklopt en toen ik ging kijken stond er niemand,’ ratel ik.

‘Wat gek. Misschien was je te laat met de deur open doen?’ Hij wrijft uitgebreid in zijn rode vermoeide ogen. Ik voel me schuldig dat ik hem wakker heb gemaakt.

‘Ik heb heel snel de deur open gemaakt. Het is onmogelijk,’ zeg ik stellig.

‘Je ziet er geschrokken uit. Ga maar lekker verder slapen, er is niks aan de hand. Er is toch niemand.’

Opeens weet ik als donderslag bij heldere hemel wat het is. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb. ”Het was een klopgeest,’ roep ik uit.

Mijn neef begint heel hard te lachen. ‘Een klopgeest?’

‘Ik weet het zeker. We zijn in Indonesië, die zijn hier echt,’ zeg ik wanhopig. ‘Echt waar. Ik durf niet terug naar mijn kamer met die klopgeest. Ik vind het doodeng.’

Hij komt niet bij van het lachen. Ik besef dat het best belachelijk klinkt. Aangezien hij niet Indisch is, is zijn reactie best begrijpelijk. Mijn Indische oma heeft het altijd over Hollandse mensen: dit zou ik een typische Hollandse reactie noemen. Hij is niet opgegroeid met de verhalen over Indië, zoals ik.

Mijn andere neef is door ons kabaal wakker geworden. Hij is wel Indisch en lacht me gelukkig niet uit.

‘Gaat het meisie,’ zegt hij lief. ‘Kom maar bij ons slapen vannacht.’

Ik ben heel blij dat hij mij uitnodigt. Opgelucht haal ik adem. ‘Wat fijn, dankjewel.’

 

Ongemakkelijk lig ik tussen mijn twee neven. Ik mocht onder één voorwaarde bij hen logeren: ik moest in het midden van het kingsize bed liggen. Dit was een betere optie dan terug naar mijn eigen kamer. Ik maak me zorgen over de rest van het verblijf. Hoe ga ik deze week alleen in mijn hotelkamer slapen? Ik doe mijn ogen dicht en probeer in slaap te vallen. Opeens springt mijn Hollandse neef als een gillende keukenmeid uit bed. ‘Oh nee een beest,’ is het eerst dat in mij opkomt. Ik spring in paniek achter hem aan.

Verbaasd kijkt hij mij aan, ‘voelde jij dat ook?’

‘Wat voor beest is het?’ gil ik.

‘Het was geen beest, ik voelde een vinger langs mijn blote rug naar beneden glijden.’

Hij sliep met zijn rug naar de buitenkant van het bed. Ik zie de angst in zijn ogen.

‘Dat is de klopgeest,’ reageert mijn Indische neef droog.

‘Het voelde alsof iemand met een vinger van de bovenkant naar de onderkant van mijn rug naar beneden gleed. Ik wil niet op deze kamer blijven,’ zegt hij resoluut.

Mijn opa en oma verblijven ook in dit luxe hotel voor de bruiloft van mijn andere neef, mijn ‘echte’ neef. Mijn neven kennen mijn opa en oma goed genoeg om te weten dat ze het niet erg vinden als we op dit onmogelijke tijdstip bij ze langsgaan.’Laten we naar mijn opa gaan,’ opper ik.

 

We zitten bij mijn opa en oma op de hotelkamer. Mijn opa is altijd in zijn element in Indonesië. Het was niet zijn keuze om Indië te verlaten. Mijn oma wilde naar Holland omdat het beter zou zijn voor de kinderen. Als mijn oma dat niet had gewild, had ik niet bestaan: mijn moeder had dan nooit mijn vader kunnen ontmoeten. We vertellen hen het klopgeest-verhaal.

‘Waar moet ik nu gaan slapen de rest van de week? Ik ga morgen een andere kamer vragen bij de receptie.’

Mijn opa glimlacht geamuseerd. ‘Dat heeft geen zin.’ Hij laat een lange stilte vallen.

‘Vertel het die kinderen maar gewoon,’ reageert mijn oma en verbreekt zijn zwijgen. ‘Je kunt altijd bij ons op de kamer slapen Shemaartje, dat weet je toch.’

‘Het resort is gebouwd op een massagraf,’ vervolgt mijn opa. ‘Dit hotel zit vol met geesten, een andere kamer zal daar niets aan veranderen.’

We zitten in een fantastisch chic hotel direct aan de Balinese zee. Dit kan toch niet waar zijn?

‘Blijkbaar hebben jullie dat gevoeld.’ Ik zie dat hij trots op ons is. Als kind heb ik jaren verhalen gehoord over geesten, het bleef altijd iets abstracts voor mij. Ik had nooit verwacht dat ik zoiets zelf zou meemaken.

‘Wat moeten we nu doen?’ vraagt mijn Hollandse neef. Ik zie aan zijn hoofd dat hij het allemaal maar niks vindt. Hij zal waarschijnlijk nooit meer iemand uitlachen die over een klopgeest vertelt.

‘Ik zal uitleggen hoe jullie hier voortaan mee om kunnen gaan,’ en laat een stilte vallen. Wij hangen vol spanning aan zijn lippen. ‘Niet bang zijn. Vraag de geest om weg te gaan.’

Nu, tien jaar later is mijn opa er niet meer. Hij is 3 jaar geleden overleden. Hij heeft mijn oudste dochtertje nog kunnen ontmoeten, een paar dagen later overleed hij. Als ik geluiden hoor in de nacht, dan denk ik altijd aan zijn wijze woorden. Ik ben niet meer bang voor geesten. Ik prijs me gelukkig met zulke lieve grootouders aan wie ik mijn bestaansrecht dank.