De Japanse bezetting. Als kind hoorde ik de verhalen over die tijd uit eerste hand. Mijn grootvader was oud-KNILmilitair en had de kampen in Indië overleefd. Mijn grootmoeder was tijdens de oorlog buiten de kampen gebleven, maar had de nodige ervaringen met Japanners gehad. Hun verhalen maakten me woedend op de Japanners.
Mijn opa kon in geuren en kleuren beschrijven wat hij op zee had zien gebeuren toen hij Java verdedigde, hoe hij de Changi-gevangenis wist te overleven, hoe de mensen eraan toe waren met wie hij de vliegveld in Singapore aanlegde. Ondanks dat mijn grootvader zonder moeite in de Mazda van mijn ouders stapte en mij altijd zei objectief te blijven over het verleden, voelde ik haat tegenover Japanners. Ik was kwaad op ze om wat ze mijn grootouders hadden aangedaan; de pijn, ellende en verdriet die ze hen hadden bezorgd. Misschien werd ik zelfs wel extra boos omdat mijn grootvader dit niet was.
De geschiedenislessen op school over de Tweede Wereldoorlog wakkerden mijn frustratie, en daarmee mijn haat, nog meer aan. De Oorlog werd jaarlijks behandeld en steevast bleef de oorlog in Azië vrijwel onbesproken. Tijdens de lessen riep ik standaard dat ook ik mijn fiets terug wilde om vervolgens de aandacht op de oorlog in voormalig Nederlands-Indië te richten.
De aandacht voor de Duitse bezetting stond in schril contrast met het aantal grootouders van medeleerlingen dat daar direct mee in aanraking was gekomen: vrijwel nul. De oorlog van mijn grootvader, die nota bene de krijgsgevangenekampen had overleefd, kreeg hooguit één alinea in het boek. Sterker nog, hooguit honderd woorden waren gewijd aan de gruwelijkheden in de Jappenkampen. En vaak was dat al veel aandacht: meestal was het een simpele opsomming van feiten.
Ik begreep niet waar mijn grootvader de kracht vandaan haalde om zo sterk en zonder haat door het leven te stappen. Nadat we samen The Battle of Midway hadden gekeken, begreep ik het nog minder. Tijdens het kijken van de film had mijn opa mooie, spannende en leuke herinneringen opgehaald aan de oorlog, maar ik vermoed dat die herinneringen ook zijn angst uit de oorlog naar boven gehaald heeft. Want die nacht schreeuwde hij me wakker; hij zag Japanners op het behang.
Na die bewuste nacht begon ik na te denken over mijn eigen haat. Ik vroeg me af waar die haat dan vandaan kwam, want het was duidelijk niet mijn grootvader die me die had aangepraat. Ik concludeerde uiteindelijk dat mijn haat er was omdat ik het gevoel had dat ik de Japanners móest haten; uit loyaliteit naar mijn familie.
Een jaar of twee na deze avond met mijn grootvader ging ik voor het cultuur- en kunstvak op school naar een concert van Yamato, The Drummers of Japan. Een avond lang keek ik naar vijftien Japanners met enorme trommels om hun nek, terwijl ze van top tot teen bezweet waren en mij met een warme glimlach toekeken. Met wrok was ik naar de voorstelling gegaan, eenmaal in de zaal werd ik compleet blanco. Voor het eerst zag ik Japanners gewoon als mensen en niet als de vijanden van mijn familie.
Niet lang na dit concert kreeg de kanker, waar mijn grootvader al dertien jaar aan leed, definitief grip op hem en was hij voorgoed aan Nederland gebonden. Daarvoor had hij altijd de hele wereld over gereisd en had ik hem weinig gezien. Tijdens zijn ziekbed zag ik hem vaker dan ooit en bouwden we een sterke band op. Gek genoeg hebben we het nooit meer over de oorlog gehad.
Mijn haat jegens Japanners werd minder naarmate ik mijn opa beter leerde kennen en toen hij de dag voor de trouwdag van mijn ouders overleed, kwam hij even gedag zeggen, voordat hij de wereld verliet. Ik was er stuk van, maar met het verdriet van het overlijden van mijn opa dat ik langzaam losliet, liet ik ook de haat jegens Japanners steeds meer varen.
Ik besefte me dat ik geen recht heb op de haat, het verdriet, de angst en de pijn van mijn grootouders. Zeker niet als mijn opa dat zelf nooit heeft willen voelen. Ik ga nog jaarlijks met veel plezier naar de concerten van Yamato en ik ben zelfs een keer de artiestenvoyer ingeslopen om in het Japans om handtekeningen te vragen. En toen ik in mei 2006, nog geen jaar na het overlijden van mijn grootvader, het Mutual Understanding Programme van de Japanse overheid ontdekte, dacht ik: ‘Zo opa, dat gaan wij eens even doen.’
Benieuwd naar de ervaringen van Charlie in Japan? Lees dan de Moesson van deze maand.
Mooi stuk over verzoening en het verlichten van wrok. Verhalen over zulk een ‘change of heart’ hoor je niet vaak genoeg. Ik kijk al uit naar het artikel in de Moesson.
Mijn oma heeft het geluk gehad dat ze relatief veilig was in een klooster ten tijde van de Japanse bezetting; niet in een interneringskamp. Wel kwamen er geregeld Japanse soldaten, soms om meisjes op te halen die daar in het klooster schuilden- als zogenaamde troostmeisjes, natuurlijk. Die dans is oma ontsprongen.
Wel heeft zij altijd gezegd: ‘Er waren Japanse officieren tussen die erg wreed waren, maar ook officieren die beleefd en respectvol waren tegenover de nonnen en de meisjes.’ Mijn oma’s instelling is tenslotte ‘we zijn allemaal mensen’.
Ik las net de Moesson.
Je opa zou trots op je zijn..
Je weet dat wij je columns van toen nog online hebben ?
Jammer dat Japan nog steeds overheerst wordt door conservatieve nationalisten die het verleden, erger dan andere landen, verdraaien en verzwijgen.
Zelfs Japanners die het verleden anders zien, zoals een man met een museum over Kamikaze, worden niet goed behandeld.
Het is niet goed om dé Japanner te haten, maar met kritiek op de Japanse staat is niets mis. Zeker als het leed dat onze grootouders is aangedaan keihard wordt ontkent.
Mijn familieleden hebben hun hele leven moeite gehad met het zien van Japanners (mannen) omdat het pijn deed. Dat heeft niets met haat te maken, maar met de flashbacks die ze kregen.
Persoonlijk heb ik er voor gekozen om nooit tijdens hun leven naar Japan te gaan, dat kon ik gewoon niet maken. Pijn is niet altijd te rationaliseren en ik heb niet het recht om dat van hun te vragen.
Wel heb ik een Japanse tante, die mijn oom heeft ontmoet tijdens zijn dienstplicht als burger van de VS. Ze is, zover ik weet, goed opgenomen in de familie.
Haat hoeft ook weer niet omgezet te worden in blinde liefde. Japan moet net als alle anderen beseffen dat ze niet superieur is en dat ze fout zijn geweest en wat ze onze voorouders hebben aangedaan.
Om de toekomst te behoeden voor nieuwe oorlogen moeten landen schuld bekennen, leren van hun fouten en excuses aanbieden. En de volgende generaties moeten ook weten wat er gebeurd is.
t is ook jammer dat het beeld van het oorlogsverleden onvoorwaardelijk ontkennend Japan nog steeds blijft hangen. Juist in deze tijd waar informatie zo toegankelijk en vrij makkelijk te verkrijgen doet het vasthouden aan dat stereotype beeld vermoeden dat er sprake is van een niet willen weten, een koesteren van een bepaalde visie niettegenstaande feiten getuigend van het tegendeel. Wie de moeite neemt vindt op de website van het Japanse ministerie van buitenlandse zaken officiële en ondubbelzinnige verklaringen van spijt en erkenning van misdaden begaan door Japanse militairen. Ook wordt er verantwoordelijkheid genomen voor de misdaden jegens de troostmeisjes. In sommige opzichten gaat dat verder dan de meeste andere voormalige koloniale machten, zoals Nederland, hebben gedaan in termen van schuld en boete.
Ook wat het betalen van schadevergoedingen betreft kan Japan weinig verweten worden. Dat ze niet automatisch en zonder meer alle schadeclaims erkent en betaalt is niet anders dan wat een ieder – het zij een land, individu of bedrijf – zou doen. Op de Japanse argumenten waarom ze bepaalde schadeclaims niet honoreert heb ik tot op heden geen steekhoudende tegen argumenten gezien. Overigens heeft Nederland voor misdaden in Indonesië schuld erkent, maar weigert ze vervolgens tot het betalen van schadevergoeding over te gaan onder verwijzing naar verjaring. Dat, terwijl Nederland een verdrag heeft getekend dat de verjaring van oorlogsmisdaden niet erkent.
Dat de Japanse jeugd van die oorlog niets zou weten is een nogal gratuit verwijt met een twijfelachtig waarheidsgehalte. Bovendien is het huichelachtig als je bedenkt dat de Nederlandse jeugd weinig tot niets weet van Nederlandse misdaden gepleegd in de kolonieën. En dan praat ik niet over een ver verleden. Er zijn verschillende versies geschiedenisboeken die gebruikt worden op de Japanse scholen. Het merendeel daarvan spreekt onverbloemd over invasie en misdaden gepleegd in de buurlanden. Dat een groot deel van de jeugd dat niet interesseert is des jeugds eigen en niet alleen beperkt tot Japan.
En ja, er is een kleine groep rabiate ultra-conservatieven, die hier en daar invloed uitoefent. En er zijn incidenten waarbij mensen dien een onwelvallig geluid over Japans recente verleden lieten horen geïntimideerd werden. Maar dat is zeker geen algemeen verschijnsel. Overigens is het iets wat inmiddels in Nederland niet helemaal onbekend is. Het verbale geweld van de PVV op alles wat hen onwelvallig is komt daar bij in de buurt. Ik heb het sterke vermoeden dat de invloed van die neo-NSB-ers in Nederland groter is dan de invloed van de ultra-conservatieven in Japan.
Dat gesteld hebbende vind ik dat de echte slachtoffers – dus zij die direkt en werkelijk geleden hebben door het optreden van de Japanse militairen – het recht hebben op een eigen visie van wat er heeft plaats gevonden, al dan niet strokend met de historische feiten. Maar dat is hun recht en hun verdriet. Op dat verdriet hebben we geen recht. Dat recht is niet overdraagbaar. We hebben wel de plicht om, zo ver mogelijk, de overlevering te beoordelen aan de hand van rede, redelijkheid en de algemeen aanvaarde maatstaven voor objectiviteit. En als men spreekt over misdaden de voorouders aangedaan, moeten met name nazaten van Indische mensen bedenken dat het makkelijk zo kan zijn dat de ene voorouder de andere voorouder de meest vreselijke dingen heeft aangedaan.