In het kader van de Boekenweek 2013 organiseerde Indisch 3.0 de schrijfwedstrijd Indische Bladzijde. Van de 90 inzendingen is dit verhaal door juryvoorzitter Eveline Stoel uitgekozen als een van de drie eervolle vermeldingen.

door Nikolai Bloem

Noordwijk, 1982

Toen hij de loop van het pistool tegen zijn slaap voelde, dacht Leon: natuurlijk, neem mij maar. Het was lang geleden dat hij zo was overgeleverd aan het geweten van een ander, maar tot zijn eigen verrassing voelde het bijna vertrouwd. Hij trilde niet. Hij kon rustig ademhalen. Geen gekke dingen doen, dacht hij, doe wat ze zeggen.

Hij keek naar zijn collega’s. Kijk ze nou eens liggen, dacht hij. Als er wat te halen viel doken ze er als haantjes bovenop, maar nu het even spannend werd kropen ze als bange muisjes weg. Hans, die als leidinggevende graag de touwtjes in handen had, lag nu hulpeloos op zijn buik op de grond. De handen op het achterhoofd gevouwen. Jos zag hij niet.

Langzaam, zonder zich te bewegen, liet hij zijn blik naar de andere kant glijden. Hij keek over de bureaus in de kantoorruimte waar hij werkte, langs de hoge ramen die uitkeken over de statige huizen aan de Voorstraat en het Lindenplein, naar de loketten. Bij het rechterloket was de alarmknop, onder de balie. Hij zag Paul zitten, helemaal links, te ver van de knop vandaan. Paul was bleek en leek verstijfd van angst, niet in staat om het gevaar te trotseren en er naartoe te lopen.

Het moet moeilijk voor hem zijn, dacht Leon. Het was nog maar twee jaar geleden dat Paul bijna in zijn eentje een overval had weten te verijdelen. Toen was er één overvaller, met wat later bleek een neppistool. De overvaller had zijn pistool door de smalle opening van het veiligheidsluik heen op Paul gericht. Paul had geen moment geaarzeld en de arm van de overvaller vastgegrepen. De overvaller probeerde zijn arm los te trekken, maar Paul hing er bijna aan. Twee klanten schoten te hulp en even later kon de man aan de politie overgeleverd worden. Paul werd bejubeld als de held van de dag. Hij kwam met een foto in de Zeekant, het plaatselijke weekblad. Zou Leon vandaag de held worden? Met Paul was het daarna niet goed gegaan. Hij sliep nauwelijks, telkens weer zag hij het beeld voor zich van de overvaller die het pistool op hem richtte. Twee weken later was hij ingestort. Het had weken geduurd voordat hij weer volledig kon werken.

Nu waren er drie overvallers. De een hield de klanten onder schot, twee oudere vrouwen. De twee andere waren over de glazen wanden van de loketten gesprongen. De wanden waren ruim drie meter hoog, maar liepen niet door tot aan het plafond. Bij de laatste verbouwing van het monumentale pand was er wel op veiligheid gelet, maar niemand had er rekening mee gehouden dat iemand het in zijn hoofd zou halen om over de wanden heen te klimmen. Op ongeveer eenderde was de rand van de balie waar ze zich konden afzetten, maar dan nog was het zeker niet gemakkelijk. Leon wist niet of hij het zou kunnen. Hij was maar klein.

Een van de twee mannen was naar Jos gelopen en had hem omver geduwd. “Allemaal op de grond,” schreeuwde hij. De ander was direct op Leon afgelopen. “Kluis openmaken,” beval hij. “Jij hebt de sleutels.” Blufte hij, of wist hij echt dat Leon de financiële man was en vaak de sleutel bij zich droeg? Hadden ze hem geobserveerd, of waren ze geholpen door iemand die het postkantoor kende?

De overvaller duwde het pistool harder tegen zijn slaap om Leon naar de kluis te bewegen. “Maak open,” blafte hij. Leon durfde niet naar hem te kijken. Hij had hem even kunnen zien, toen de man op hem afkwam. Hij had iets over zijn gezicht, een sok of een bivakmuts, hij kon het niet zeggen. Donkere kleren had hij aan, maar welke kleur? Hij wist het niet, daarvoor was het allemaal te snel gegaan. Langzaam pakte Leon de sleutelbos uit zijn broekzak. Er zaten drie sleutels aan. Hoe lang zou hij het kunnen rekken? Zou hij net doen alsof hij niet meer wist welke het was? Geen gekke dingen doen, dacht hij, doe wat ze zeggen.

“Opschieten aap, of ik schiet je door je harses.” Aap, dat had hij lang niet meer gehoord, zeker niet zo direct. Hij keek of hij Jos zag liggen. Een paar jaar geleden, had hij hem tegen de bestellers horen zeggen: “Die aap is echt een muggenzifter.” Leon, die net de bestellersruimte binnen wilde lopen, had zich stilletjes omgedraaid en was weggelopen. Niemand had hem gezien of gehoord. Laat ze maar praten, had hij gedacht. En dan die keer op een vrijdagmiddag toen ze met de bestellers op het kantoor een biertje dronken. Jos had pinda’s naar hem gegooid. “Pinda, pinda,” riep hij. De bestellers lachten hard. Leon had zich vernederd gevoeld, maar gaf geen krimp. Het was jaloezie, wist hij. Ze waren in rang elkaars gelijke en dat kon Jos moeilijk hebben. Een totok die geen Indo naast zich duldt. Zijn vader had het meegemaakt, en hijzelf ook, niet alleen toen ze net in Nederland waren, maar nog steeds. Vanuit een ooghoek zag hij twee bruine instappers onder een bureau uitsteken. Jos had zich goed verstopt.

Leon stak de sleutel in het slot en draaide hem om. De kluis werd elke week geleegd. Er lag niet meer in dan een paar duizend gulden. Waarom niet op een eerlijke manier je geld verdienen? Zelf had hij niets te klagen. Hij had een goede baan. Dione werkte ook nog drie dagen. Echt rijk waren ze niet, maar ze hadden het goed. Voor het geld hoefden ze niet veel te laten. Een huisje in Frankrijk was een wens van Dione. Een reis naar Indonesië, dat zou Leon nog willen. Als ze bleven sparen zoals nu, zou het allemaal kunnen. En dan hadden ze ook nog geld opzij gelegd, zodat Robbie en Dewi later konden gaan studeren.

Een klik en de kluis was open. De overvaller duwde hem opzij en trok de deur verder open. Leon zag nu dat hij een boodschappentas van Albert Heijn bij zich had. De man hield de tas open tegen de bovenste plank. Met een grote haal schoof hij de bundeltjes erin. Daarna begon hij aan de volgende plank. Kieskeurig was hij niet. Ook de kokertjes met dubbeltjes en stuivers gingen mee, net als documenten waar ze niets aan zouden hebben.

Leon liep langzaam achteruit. Hij was niet meer interessant voor de overvaller, dus hij kon maar beter zorgen buiten zijn bereik te komen. Zonder zijn ogen van de overvaller bij de kluis af te houden, schuifelde hij achteruit. Zou hij ook gaan liggen? Nee, hij moest kunnen getuigen. Nu kon hij de man goed bekijken. Hij was vrij lang en stevig gebouwd. Over zijn hoofd droeg hij een zwarte bivakmuts. Verder droeg de man een blauw nylon jack van Adidas, en sportschoenen van hetzelfde merk. De schoenen waren oud en vies, maar hij herkende ze meteen, Nastase. Robbie had ze ook willen hebben, maar dat mocht niet van Leon en Dione. Zolang de kinderen nog in de groei waren, kregen ze geen sportschoenen. Verder droeg de overvaller een spijkerbroek en witte sportsokken. Leon prentte het in zijn geheugen, zodat hij hem later zou kunnen herkennen. Hij probeerde zicht te krijgen op de andere overvaller, maar hij zou zich helemaal moeten omdraaien om hem te kunnen zien en dat leek hem niet verstandig. Hij stond nu bij zijn eigen bureau. Langzaam liep hij erom heen, zodat hij niet in de vluchtweg van de overvaller kwam te staan. Het was een meter of vier naar de alarmknop. Zou hij het proberen? Geen gekke dingen doen, dacht hij, doe wat ze zeggen.

Met een laatste armhaal was de kluis leeg. De overvaller sprong op en rende langs Leon, alsof hij er niet stond. Hij leek een aanloop te nemen om via de balie weer over de glazen wand te springen, maar plotseling stond hij stil en draaide zich om. Hij hief zijn pistool. Leon keek nu recht in de loop. Wat ging hij doen? Leon voelde een hevige aandrang om te poepen. Drie hartslagen werden er één. Daar stond hij weer, dacht hij, net als in het kamp. Verloren gewaande gedachten teisterden zijn
hoofd. Maak je onzichtbaar, wees nederig… Hij boog zijn hoofd langzaam naar de grond, maar bleef door zijn oogharen naar de overvaller kijken. De overvaller keek niet naar hem, maar naar iets dat achter hem gebeurde. Zou hij zich omdraaien? Geen gekke dingen doen, dacht hij, doe wat ze zeggen.

Op dat moment klonk er een daverende knal. Een knal die zijn schedel deed kraken. Een echo ervan dreunde door tot in zijn buikwand. Hij wilde steun zoeken op zijn bureau, maar hij kon zich niet meer bewegen. Zijn ruggenwervel voelde als een metalen staaf in zijn bovenlichaam. Zijn benen voelde hij niet meer. Het leek alsof hij zweefde. Zijn mond was droog. Hij had dorst. Hij voelde zijn hoofd. Het deed pijn. Allemachtig veel pijn.

Waar was iedereen? Help mij… HELP MIJ… Membantu saya…